Het kasteel van de duivel

De legende van de Roc la Tour – Het Kasteel van de Duivel - Monthermé


Roc la TourEr was eens een edelman met een vrouw, die zo mooi was als de dageraad. Maar hij was erg arm en daardoor wanhopig: hij kon haar slechts een armzalig hutje als woning bieden. Hij droomde van een prachtig paleis voor zijn vrouw, dat zou moeten komen vlakbij de plek waar hun hutje nu stond, want hij woonde daar schitterend: in de diepte van een bergengte, waar de rivier de Semoy rondom de rotsen, de bomen en de bloemen spoelde. De edelman verlangde voor zijn prachtige vrouw een verblijf dat haar schoonheid eer aandeed. Ze had de houding van een godin, een soepele frêle gestalte, hemelsblauwe ogen en albasten schouders waar haar goudblonde lokken zich overheen vlijden als de stralen van de zon.

Om van zijn grote liefde te getuigen was hij, ondanks dat hij van adel was, begonnen om eigenhandig het kasteel van zijn dromen te bouwen, bovenop de heuvel, waar het uitzicht adembenemend was. Maar omdat hij van zijn voorouders even weinig moed als geld had geërfd, had hij zijn stoutmoedige plan al snel weer opgegeven. Hij bedacht trouwens, heel bijdehand, dat een heel leven nog niet genoeg zou zijn om die bouwplannen te verwezenlijken. Hij zat daarover in een hoekje bitter te treuren, toen hij bezoek kreeg van een eigenaardig kereltje dat hem als volgt aansprak:
-Deftige Hooggeboren Heer, ik heb over je problemen gehoord en ook dat je uit liefde voor je vrouw een kasteel zou willen bouwen dat haar schoonheid waardig is.
Ontroerd en een tikje in de war antwoordde de edelman:
-Oh, vreemdeling, hoe heb je dat nou toch kunnen raden?
-Wil je dat graag weten, vroeg de reiziger, of wil je liever je wens vervuld zien? Ik dacht maar zo dat mijn tweede voorstel je wel meer zou interesseren dan het eerste. Ik doe je een aanbod: op de hoogste bergtop van dit prachtige gebied bouw ik voor jou een kasteel dat alle andere edellieden van de Ardennen groen zal doen zien van jaloezie. In minder dan één nacht, voor het kraaien van de haan, zal het daar boven op gindse heuvel verrezen zijn. In ruil voor mijn hulp vraag ik maar één ding: je ziel.

De Landheer dacht even na en dat overkwam hem niet vaak. Omdat hij de hele dag niets anders deed dan met bewonderend open mond naar zijn vrouw te zitten staren, had hij nog nooit nagedacht over de ernstige vraagstukken van het leven. Nu vernam hij ineens dat hij een ziel had en dat hij daar zijn voordeel mee zou kunnen doen… Hij nam snel een beslissing:
-Oh Satan, Heer van mijn Wanhoop, laten we dat dan maar doen!

Roc la TourBij het beverige schijnsel van de dwaallichten werden alle dienaren van de Heer van de Duisternis bij elkaar getrommeld uit de grotten en spelonken in de Ardennen. Ze werden zonder dralen aan het werk gezet op die hoge berg. Trossen kobolden hingen al puffend en zwetend tegen de steile hellingen. Er doken akelige behaarde figuren en gemene vrouwspersonen uit alle bossen van de Ardennen op. Uit de grotten wervelde een stroom van aardmannetjes omhoog en uit de richting van Hautes Fagnes naderde door de lucht zelfs een stel kakelende heksen, die net sabbat hadden gevierd. De kobolden en saters raakten buiten zinnen van de lugubere rauwe kreten van de nachtvogels die in dolle vlucht over het bouwterrein scheerden en er hun grillige schaduwen over lieten vallen. Bij elke zwaai van een bijl stortte een eeuwenoude eik ter aarde. De bruine rotsen barstten onder het geweld. Een groot stuk bos werd zo weggemaaid. In een adembenemende dans van vallend hout werden vele vogelnestjes vermorzeld en duizenden paniekerige piepgeluidjes klonken daaruit op, als een teer zuchtje in deze formidabele doodsstrijd. Adders werden ruw uit hun slaap gewekt en kronkelden en sisten. De helse arbeiders hesen met veel geschreeuw en gebrul de losgehakte blokken steen naar het hoogste punt. Satan dirigeerde de werkzaamheden en was overal tegelijk.

De mensen uit Haulmé en Tournavaux, die opgeschrikt werden door het lawaai, kwamen uit hun bed en ontstaken hun olielampjes. Ze gingen stilletjes van deur tot deur en baden angstig tot God en de Heilige Maagd. Toen kwam er opeens een toverkol, die voor de ingang van haar grot had zitten knikkebollen, het dorp binnenvliegen op haar rituele bezemsteel. Ze stonk naar smeerseltjes en kakelde als een ouwe soepkip. Woest zwaaide ze met het boek vol mysterieuze tekens waar ze haar gruwelijke macht aan te danken had. Met haar stem, die net zo kraakte en snerpte als de poorten van de hel, schreeuwde ze een serie vervloekingen. Zodra de dorpelingen haar alleen al roken, haastten ze zich wit van schrik en een kruis slaand naar binnen.

Het kasteel kreeg al vorm, het werd erg imposant en groots en vulde de hele bergtop. Het vormde er als het ware één geheel mee, alsof het kasteel uit de rots kwam groeien. Satan hield zijn belofte. Nog nooit eerder had men een dergelijke toren gezien, niet op aarde en ook niet in de Ardennen.

Satan groeide in hetzelfde tempo als de muren, hij barstte van trots. Hij brulde en siste en deelde bij wijze van aansporing de afgepeigerde saters rake schoppen uit met zijn bokkenpoten. Satan genoot. Hij barstte in afwachting van de dageraad bij voorbaat in hoongelach uit. Duiveltjes hadden met tangen gloeiende kolen uit de hel getrokken en daarmee grote vuren aangestoken. Satans lange zwarte silhouet tekende zich af op de geweldige massa opgestapelde huizenhoge stenen.
Er moest nog slechts één steen bovenop geplaatst worden en dan was het af.

Roc la TourMaar de haan van de naburige boerderij, die wakker geworden was van het lawaai en het licht van de vuren, zette triomfantelijk zijn roodgevederde borst op en daar schalde een glorieus ‘kukeleku’. De boeren, die dit gekraai opvatten als een teken van opstanding, kwamen rillerig onder hun dikke rode donsdekken vandaan. Daar stonden ze toen, op de drempel van hun voordeur: de in sjaals gehulde vrouwen en de mannen met hun slaapmuts nog op, als aan de grond genageld door wat ze te zien kregen.
Want in één woedende klap vernietigde de duivel het werk van de hele nacht. Hij koos gezwind het hazenpad en waar hij voorbij kwam, stonk de vallei nog lange tijd naar zwavel. De mensen van Haulmé en Tournavaux hielden deze nacht nog lang in hun herinnering, want door die zwaveldamp bleven ze nog tijden last houden van hardnekkige niesbuien. De blokken arkose en kwarts rolden met het geluid van duizend donderbuien naar beneden. De grond van de Ardennen trilde. De lucht was vervuld van lawaai. Een zondvloed van stenen stortte met razend geweld de afgrond in....

Trillend en stom bleven op de top van de berg alleen nog wat restanten van het kasteel achter, in een vreemde chaos die nu, in de 21e eeuw, nog steeds de toeristen versteld doet staan en de archeologen vele hoofdbrekens kost.

Vrij vertaald naar J.P. Vaillant
Uitreksel uit «Les Légendes Ardennaises»